woensdag 6 maart 2013

Vierde deel van het vervolgverhaal

4. LOWISCUS EN DE REUS
Loewie roeide uit alle macht. Naast hem zaten nog enkele roeiers met dezelfde kleren aan. Het leek alsof het witte tafelkleedje van opa’s kaarttafeltje om zijn lichaam was gedrapeerd. Aan zijn voeten droeg hij leren sandalen die met gekruiste veters waren geknoopt tot aan zijn knie. Vooraan in het schip sloeg een man de maat op een grote trom. Als hij het ritme opdreef, moesten de roeiers sneller roeien. Loewie voelde de pijn in zijn armen. Hoe lang was hij hier al?
‘Nog even mannen, we zijn bijna op het eiland waar we vers voedsel kunnen halen,’ riep de leider, een breedgeschouderde man, op het voordek.
Ergens boven hun hoofd klonk er een boosaardig gebrul. Het leek van het eiland te komen.
‘Odysseus, grote leider, is het daar wel veilig?’ vroeg een van de roeiers met trillende stem.
Odysseus keek zorgelijk naar het eiland en zei: ‘We kunnen niet terug. We hebben het voedsel nodig om niet ziek te worden. Trouwens, Griekse mannen zijn niet bang.’
Ik ben wel bang, dacht Loewie, en nog geen klein beetje. Het eiland dat ze naderden zag er niet vriendelijk uit en het akelige gebrul leek niet bepaald op een welkomstgroet.
Met zijn allen sleurden ze de boot op het land en met manden en kruiken wijn trokken ze het dichtbeboste land in op zoek naar vruchten, eetbare wortels en noten. Daar klonk weer het weerzinwekkende gebrul. Het was vlakbij en Loewie sloeg zijn handen tegen zijn oren. Zijn benen trilden als rietjes. Dit was zeker en vast een monster en het lag in het struikgewas op de loer!
Enkele bomen vlogen opeens in de lucht en voor hun neus doemde er een kolossale reus op. Hij had maar één oog dat pal boven zijn neus stond. Hij rukte bomen en
struiken uit alsof het madeliefjes waren en ging ermee door tot de plek waar de mannen stonden, helemaal kaal was. Vervolgens schepte hij met beide handen de mannen en hun leider op. Hier kom ik nooit meer uit, dacht Loewie en hij voelde zijn hart kloppen in zijn keel. Hij omklemde de dikke duim van de reus en voelde zich net als dat kleine ventje – hoe heette hij ook weer? – uit een sprookje.
‘Wwhauw! Een lekkere mensenbil zal me smaken!’ brulde de reus. Hij naderde een grote berg en de mannen werden achteraan in een spelonk bij een kudde schapen geduwd waar ze nauwelijks durfden te bewegen. Iedereen beefde nog steeds als een rietje, zelfs hun grote leider Odysseus.
De cycloop zette zich pal voor de ingang, maakte een vuur, hing er een pot boven en vulde deze met reuzenuien, wortels en kruiden.
De situatie leek hopeloos en Odysseus fluisterde: ‘Tegen zoveel kracht kunnen we niet op. Laat ons een list verzinnen om hier heelhuids uit te komen.’
Koortsachtig zochten de mannen naar een list, maar de schrik zat in hun hoofd en daarom konden ze niets verzinnen. Janne en haar boeken moeten me helpen, dacht Loewie. Hij betastte de amulet.
‘Janne, hoe geraken we uit de handen van een eenogige reus. Ik ben bij iemand die Odysseus heet. ’
Hij moest even geduld hebben en toen hoorde hij het fluisterend antwoord van zijn zus die een boek over het oude Griekenland had gevonden. Ze vertelde hem wat hij moest doen. Haar plan zou heel veel moed vergen. ‘Loewie, je moet het heel stil doen en wees voorzichtig!’
Ze klonk angstig.
‘Odysseus, we moeten de reus te slim af zijn,’ sprak hij tot de leider. ‘Ik heb onze wijn nodig.’
Odysseus keek verbaasd naar Lowiscus, zijn jongste roeier. Loewie nam alle korven wijn en sloop naar de reus. Die zat te roeren in zijn pot en keek verbaasd naar het kleine mannetje naast zijn dikke teen. ‘Beste reus, ik heb godendrank. Wil je eens proeven?’
De reus keek naar de korven, ontkurkte ze en proefde ervan. ‘Mmmmm! Lekkere godendrank dit heb ik nooit eerder geproefd. Geef me alles!’ Loewie gaf hem alle korven en zette zich naast de reus die zichtbaar genoot en alle wijn in zijn keelgat leeggoot. ‘Hoe heet jij kleine garnaal?’ vroeg de reus.
‘Ik heet Niemand’, antwoordde Loewie. Hij zag hoe de reus slaperig werd van de wijn en ja, even later lag hij te ronken voor de ingang van de grot. Zijn logge gestalte versperde de ingang. Hier konden ze nooit ongemerkt voorbij. Tenzij ze over de reus klommen, maar dat zag niemand zitten. Odysseus had alles van op afstand gevolgd. ‘Nu is het aan mij,’ zei hij dapper. ‘Ik zal de reus eens een lesje leren!’
Met een mes sneed hij een scherpe punt aan een dikke tak. Hij naderde de reus en met gebundelde kracht stak hij de stok in het reuzenoog. Brullend van de pijn werd de reus wakker en graaide wild met zijn armen naar zijn gekwetste oog.
‘Jullie zullen niet ontsnappen! riep hij in blinde woede. Zijn grote handen zochten tastend tussen de schapen. ‘Ik vind jullie wel en eet jullie vanavond één voor één op!’ bleef hij brullen.
Loewie wist wat hij moest doen. Hij kroop onder een grote ram en hield zich vast aan de lange pelsharen aan de onderkant. Odysseus en de andere mannen volgden zijn voorbeeld. De blinde reus betastte de ruggen van de schapen, en liet ze één voor één buiten. Nergens voelde zijn handen een mens. Waar was zijn avondmaaltijd toch gebleven? Het was allemaal de schuld van Niemand. Die had hem in de val gelokt!
Eens buiten de grot holden de mannen voor hun leven. Met daver nog op het lijf, trokken ze de boot in het water en begonnen uit alle macht te roeien. Van ver hoorden ze de stemmen van twee andere reuzen die naar hun broeder kwamen kijken. ‘Broeder, wie heeft er je blind gemaakt?’ vroegen ze. ‘Niemand heeft het gedaan!’ brulde de blinde reus.
‘En wie heeft de mensen laten ontsnappen?’ vroegen de andere eenogige reuzen.
‘Niemand heeft ze laten ontsnappen,’ brulde de blinde reus. ‘Alles is de schuld van Niemand!’
Loewie glimlachte. Hij was aan de dood ontsnapt door een list. Dank zij Janne.
De grote Odysseus kwam bij Loewie staan. ‘Lowiscus, als we terug zijn, krijg jij van mij honderd gouden talenten. Zonder jouw list hadden we dit nooit overleefd.’
De amulet lichtte op...

Geen opmerkingen:

Een reactie posten