zaterdag 9 maart 2013

Zesde deel van het vervolgverhaal

6. LUDOVIC, EEN RIDDER VAN NIKS

Opeens stond hij vlak bij een warm haardvuur. Het was heerlijk na die snijdende wind op de Noordzee. Waar was hij nu? En in welke tijd was hij aanbeland? Zijn kleren zagen er al iets beter uit. Een fluwelen pak, lange wollen kousen, een pofbroek, leren laarsjes en een baret met een veer op zijn hoofd. Buiten was het koud, voelde hij. De ramen waren afgedekt met perkamenten om de gure wind buiten te houden. Voor hem lag een dik boek opengeslagen op een lessenaar. De eerste hoofdletter was versierd met gekleurde inkt. Het was een hele kleine prent waarop mensen en een landschap waren afgebeeld. Bijna een prentje uit een
stripboek, dacht hij. Tussen zijn gevlekte vingers hield hij een ganzenveer. Had hij die prent gemaakt? Ja, tekenen, daar hield hij van.
Iemand schoof een roodfluwelen gordijn opzij. Een rijk uitgedoste man met rode haren sprak: ‘Ludovic, mijn zoon, het is tijd voor je vechtoefeningen. De schobbejak en de vlegel staan klaar.’ Loewie begreep er niets van, maar hij volgde de man die blijkbaar zijn vader bleek te zijn. Op de binnenkoer van de grote burcht zag hij een levensgrote strooien pop, gewikkeld in linnen, die aan een paal was bevestigd. Het leek een beetje op een vogelverschrikker. Aan de paal hing ook een houten vlegel. Wat moest hij hiermee doen? Wat verder stond een paard opgetuigd. Loewie had nog nooit een echt paard bereden, behalve een kermispaard,
toen hij nog klein was. Een knecht hielp hem in de stijgbeugels. Een andere knecht duwde hem een speer in zijn handen.
Zijn vader kwam er bij staan. ‘Ludovic, zorg dat je in één keer de schobbejak raakt, anders zul je de klappen van de vlegel voelen. Als je een ridder wilt worden, zul je met één stoot je tegenstander moeten kunnen uitschakelen. Stel me niet teleur.’
Loewie begreep het. Die strooien bundel, de schobbejak, stelde een tegenstander voor. Als hij zijn speer door het strooien lijf kon steken, zou de vlegel blijven stilhangen. Als hij ernaast stak, zou de schobbejak rond de paal draaien, de vlegel zou meedraaien en op zijn achterwerk terechtkomen.’
Met een klein hartje gaf hij zijn paard te sporen. Hemeltje, wat ging dat paard snel! Bijna viel hij er met zijn klikken en klakken af. Zoef! De speer ging vlak naast de schobbejak. Pats! Een geweldige klap op zijn fluwelen achterwerk. Jeetje, dat kwam aan! Loewie probeerde het nog eens. Zoef! Pats! En nog eens. Zoef! Pats! Zijn vader keek zorgelijk. Loewie wreef over zijn pijnlijke billen. Dat zouden zeker blauwe plekken worden.
‘Ludovic, stap maar af, het heeft geen zin vandaag. Het lijkt wel alsof je van alle lessen die ik je gaf, niets hebt geleerd. Je bent een prutser! Een ridder van niks! Een.. een stomme vlegel, dat ben jij!’
‘Eh…vader, waarom moet ik dit kunnen? Ik hou niet zo van vechten ziet u. Ik wil het liefst boeken versieren met leuke prentjes. Ik zal voor u ridders te paard tekenen. Of een veldslag indien u wenst.’
‘Niks ervan! Tekenen is voor monniken. Niet voor een toekomstige ridder!’ Zijn vader zuchtte diep en duwde Loewie hardhandig naar binnen. De minstreel zat nog steeds luit te spelen en zong over zoenen, verliefd zijn en andere onzin. De kasteelheer zette zich neer in een kunstige bewerkte houten stoel en keek Loewie ernstig aan. ‘Ludovic, je bent nu al twee jaar verloofd. Morgen de 13de dag van de derde maand in het gezegende jaar 1313, zul je in het huwelijk treden. Ik heb aan de familie van je vrouw beloofd dat ik van jou een goede schildknaap zou maken, en dat je zult blijven oefenen. Je aanstaande verdient een dappere ridder aan haar zijde.’
Loewie verslikte zich en moest hoesten. Hij, verloofd? Trouwen? Onmogelijk! Hij was nog maar negen jaar! ‘Vader, hoe oud is mijn bruid?’ stamelde hij.
‘Gwendolinde wordt in de lente zes jaar.’
‘Ik wil niet, vader. Hoe moeten wij leven? We zijn nog maar kinderen. Wie zal er voor ons zorgen?’ Dit leek nog erger dan een een gevecht met een eenogige reus!
‘Ludovic, ik heb het je al uitgelegd. Je blijft hier wonen tot je vrouw veertien is geworden.
Daarna verhuis je naar de andere vleugel van de burcht. De min van het meisje zal vanaf morgen hier bij jullie komen inwonen en voor het meisje zorgen.’
Loewie begreep er niets van. Wat bezielde die mensen? Hij wilde niet trouwen en zeker niet met een kleuter van vijf! Hij wilde zijn tekening afmaken! Niets meer en niets minder. Janne moest hem snel uit zijn lijden verlossen. Hij draaide aan de amulet en fluisterde zijn vraag. ‘Janne, hoe kan ik er voor zorgen dat ik niet moet trouwen?’
Het duurde en minuten leken uren, maar eindelijk fluisterde Janne de oplossing terug. Oef!
De volgende dag werd hij tegen de middag in de kapel verwacht. Voor het altaar stond een broeder in bruine pij. Wat verder zag Loewie een klein meisje aan de hand van haar vader. Ze keek schuw naar Loewie en haar kinnetje trilde. Hopelijk had Janne gelijk, anders zat hij dik in de sh… eh, problemen. Stel je voor, getrouwd met een snotjong! Hijzelf was nog maar een vlegel van negen.
‘En dan komen we nu bij de huwelijksinzegening,’sprak de broeder. ‘Als er iemand een reden heeft om dit huwelijk te beletten, dat hij nu spreekt of voor eeuwig zwijgt.’ Het werd stil in de kapel. De broeder keek iedereen vragend aan. Loewie schraapte zijn keel.
‘Eh…eerwaarde, ik heb een reden om dit huwelijk niet door te laten gaan.’ De stilte werd verbroken en zijn vader sloeg wit uit. De broeder keek verwonderd en zei: ‘Spreek mijn jongen. God luistert.’
‘Ik…ik heb de stem van God gehoord. Hij zei dat ik in het klooster moet treden.’ sprak Loewie. ‘Ik wil een broeder worden, net als u. Ik wil tekeningen
maken in jullie boeken. Dat kan ik goed.’
‘Als God dit van je verlangt, moet je gehoorzamen. Het huwelijk gaat niet door en op je veertiende jaar ben je – samen met je bruidschat – welkom in het klooster.’
Oef…dacht Loewie. Gered door een boek, het klooster en door Janne. De amulet lichtte op…

Geen opmerkingen:

Een reactie posten